Oei, wat is het koud zo 's ochtend vroeg in de wagen. Het paard en wagen welteverstaan. En nog donker. Diep in zijn dunne jasje gedoken stuurt de menner het paard naar de plek waar de boot gaat naar Pakokku. Ik kan het geen haven noemen, er liggen een paar houten boten aangemeerd aan de blubberige kant van de rivier. De boot gaat niet om 06:00 uur, maar pas om 06:30. Ik snap wel waarom. We zien nog geen hand voor ogen en zo instappen en wegvaren is een beetje link. Dat half uurtje wachten geeft tientallen jongetjes genoeg tijd om zich te profileren als de sterkste knullen van het dorp. Wie mag straks onze rugzakken de boot op sjouwen? Gemiddeld zijn ze zo'n 10 jaar. Muts op en rillend van de kou in hun rok en blote voeten in slippertjes. "Me very strong", roepen ze. Als ik zeg dat ik ook best sterk ben, lachen ze zich rot. Bij het sein dat we kunnen instappen sjort de kleinste de grote tas van Edwin op zijn iele magere rugje. De loopplank is best smal en lang en ik ben zo'n kluns die dan juist dan een misstap maakt. "Ha, Holland woman scared", lacht de schipper. Maar mijn angst is overbodig, want het kleine ventje pakt met zijn vuile handje de mijne vast en helpt me in de boot te klimmen. Glunder glunder. Zijn bekkie straalt.
De bootreis duurt tweeënhalf uur, de zon komt op en het is een prachtige tocht. Onderweg haken nog een paar kleine bootjes aan. Dat scheelt weer stroomopwaarts roeien. In Pakokku staat het volgende transport al klaar; weer de bekende paard en wagen. De 'chauffeur' vindt het geweldig dat hij ons (de enige toeristen aan boord van de boot), mag vervoeren naar het busstation. Hij wil ook op de foto en heeft een glimlach van oor tot oor elke keer als de mensen langs de kant spontaan 'hello hello' naar ons roepen en druk naar ons zwaaien. Hij roept zelf ook steeds iets en dan kijkt iedereen op. Het zal wel iets zijn van "Kijk nou wat ik in mijn wagen heb!"
De bus naar Monywa gaat om 12:00 en we hebben dus nog even de tijd om Pakokku te bekijken. "Where you from?" Hoe vaak ik die vraag al niet beantwoord heb sinds ik in Birma ben. Zeker als ik alleen een wandelingetje ga maken en Edwin bij de tassen blijft weten mensen op straat niet hoe ze het hebben. Eerst grote ogen, dan die enorme lach, dan die zwaaiende hand en dan 'hello hello'. Ik word er zo vrolijk van.
Een half uurtje voordat de bus gaat springt er een jongen voor onze neus. In rap tempo begint ie tegen ons te praten. In goed Engels dat wel. Hoe heten we? Waar komen we vandaan? Getrouwd? Kinderen? Mag hij ons mailadres? Thank you, thank you, glunder glunder. You my friend. Come back to Pakokku and visit me. Hij is helemaal hyper dat 'ie Engels kan oefenen en twee nieuwe vrienden heeft gemaakt. Wat een schat. En wat jammer dat we niet meer tijd hebben.
In de bus hebben we VIP stoelen gekregen. Het houdt gewoon niet op in dit land met vriendelijkheid. (VIP stoelen betekent voorin net achter de chauffeur). In drie uurtjes rijden we naar Monywa. In de bus zit ook een vader en zijn zoon. Ze wonen inmiddels in Australië en zijn nu op familiebezoek. Van zijn nicht en moeder krijgen we in Monywa een lift naar ons hotel Shwe Taung Tan. Dat bedoel ik dus. Het houdt niet op in dit land. Er is warempel een goed internetcafé in dit stadje, dus we kunnen eindelijk weer wat berichten plaatsen. En er is een geweldig lekker restaurantje (lees: plastic krukjes, gammele tafel, zandvloer) waar we smikkelen van pittige groentesalades.
In de omgeving van Monywa staan een paar bijzondere religieuze gebouwen. Nadat ons restaurant een taxichauffeur voor ons voorrekent met een toch iets te riante bonus besluiten we er op straat maar eentje te zoeken. Nog geen 20 meter uit het hotel of er stopt een vrachtwagen naast ons. De jonge chauffeur steekt zijn hand uit en geeft ons twee kleine oliebolletjes. Verrast en smakkend lopen we vervolgens richting een brommertaxi. We sluiten een deal voor 8000 kyat waarvoor hij ons de hele dag gaat rondrijden langs deze plekken. Ook hij heeft een grijns van oor tot oor als hij merkt hoe veel mensen er onderweg naar ons zwaaien en roepen en lachen. De eerste tempelcomplex (Thanboddhay Paya) is te bizar voor woorden. Van buiten een suikertaart in zoete kleurtjes, van binnen een wir war van duizenden en duizenden boeddhabeeljes/beelden (om precies te zijn – schrik niet – 582.363 stuks). Ik wou dat ik iemand kon vragen waarom het er zoveel zijn, maar de mensen spreken niet genoeg Engels.
Het tweede complex (Bodhi Tataung), een paar kilometer verderop, is op een andere manier weer te bizar voor woorden. Het is een boeddhabeeld van – schrik wederom niet – 127 meter hoog!!! Je krijgt het niet verzonnen toch? Al van ver af staat het enorme wit/gouden beeld te glinsteren aan de horizon en van dichtbij is het nog indrukwekkender. We moeten allebei denken aan het enorme Jezusbeeld wat we bezochten in Rio de Janeiro.
Daar struikelde je over de toeristen en leek het wel een kermis. Hier zijn we nagenoeg de enige bezoekers en sowieso de enige toeristen. Wat dan weer hele leuke ontmoetingen oplevert met de verkoopstertjes langs de trap omhoog naar het beeld toe. Ze verkopen thirts, posters van het Boeddhabeeld en het hout waarmee die pasta wordt gemaakt die weer als make-up op de gezichten wordt gesmeerd. En ja, als je dan vraagt hoe dat dan werkt, dat malen van dat hout, dan heb je voor je het weet ook die make-up op je gezicht. Ik ben nu een echt Birmese. De mensen onderweg roepen '' beautiful' naar me en wijzen naar mijn wangen. Nou had ik al het gevoel een beroemdheid te zijn, maar als ze ook nog gaan roepen dat ik mooi ben, dan ga ik helemaal naast mijn slippers lopen hahaha.
Je kunt het beeld ook in. Het is ongeveer 23 verdiepingen hoog. We doen de eerste tien en genieten van het uitzicht Ik weet niet of je het nirwana bereikt als je helemaal naar boven – naar het hoofd dus – gaat, maar meer traptreden kan ik vandaag niet aan.
Terug in Monywa wandelen we 's avonds (stikdonker dus) nog wat door de straatjes (en zwaaien en lachen naar de mensen). Een brommertje haalt ons in. De twee meiden gieren het uit en schreeuwen 'hello'. Het brommertje remt aan het einde van de straat, keert en stopt voor onze neus. "Where you from", zegt de oudste. "Holland", zeggen we in koor. Ze pakt een tasje mandarijnen uit haar brommermandje en drukt deze in onze hand. "For you". Snap je nu waarom we verliefd zijn geworden op dit land. De mensen hebben zo weinig. Geen vrijheid, geen kans op ontwikkeling, geen mogelijkheid om hun land te verlaten. En toch geven ze ons zoveel. Ik had me geen betere afsluiting van deze schitterende dag kunnen wensen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten